Een van de meest gevoelige én controversiële onderwerpen binnen de trauma-hulpverlening gaat over herinneringen.
Vooral wanneer het gaat om herinneringen aan vroegkinderlijk trauma, komt er veel spanning op tafel.
Veel mensen met complex trauma vertellen dat hun herinneringen gefragmenteerd of onvolledig zijn. Sommigen krijgen pas op latere leeftijd beelden of gevoelens terug die wijzen op gebeurtenissen uit hun jeugd. Voor hen is dit vaak een pijnlijk proces: het lichaam en de ziel herinneren zich iets, terwijl het hoofd daar niet altijd meteen woorden of beelden bij kan vinden.

Wetenschappelijk weten we dat het geheugen geen harde schijf is die alles exact opslaat. Het geheugen is flexibel, het wordt beïnvloed door emoties, context en tijd. Dat maakt herinneringen aan trauma tegelijkertijd kwetsbaar én krachtig.
Aan de ene kant is er het gevaar van valse herinneringen: situaties waarin herinneringen kunnen worden beïnvloed door suggestie, door therapeuten of door groepsdynamiek. Hier waarschuwden onderzoekers in de jaren ’90 nadrukkelijk voor.

Aan de andere kant is er het fenomeen dissociatieve amnesie: mensen die traumatische ervaringen echt tijdelijk niet kunnen herinneren, en waarbij herinneringen later, soms vele jaren later, terugkomen. Ook dat is goed beschreven in de wetenschappelijke literatuur.
Juist deze spanning maakt het onderwerp zo beladen. In de ene hoek staan stemmen die vooral willen beschermen tegen valse beschuldigingen. In de andere hoek staan overlevers die voelen dat hun pijn en herinneringen onderuitgehaald worden als men spreekt over “vals geheugen”.

Vooral wanneer het gaat om seksueel of zelfs georganiseerd misbruik, wordt de controverse groot. Slachtoffers die zulke verhalen delen, ervaren vaak ongeloof of worden weggezet als “onbetrouwbaar”, terwijl hun ervaringen juist een diepe waarheid over hun leven bevatten.
Voor de hulpverlening betekent dit dat er een enorme zorgvuldigheid nodig is. De meeste richtlijnen adviseren om niet actief te zoeken naar verdrongen herinneringen, maar om de cliënt te volgen in wat zich aandient. Het gaat er niet om of ieder detail letterlijk waar is, maar om de betekenis en de impact van wat iemand ervaart.
Of een herinnering nu gefragmenteerd, symbolisch of letterlijk is: de pijn, de angst en de gevolgen voor het dagelijks leven zijn écht. En dáár ligt de kern van trauma-hulpverlening: erkenning, veiligheid en herstel, in plaats van juridisch bewijs verzamelen of absolute zekerheid afdwingen.
De controverse zal voorlopig blijven bestaan, omdat het hier gaat om een spanningsveld tussen wetenschap, rechtspraak en menselijke ervaring. Wat voor de rechtbank misschien niet als hard bewijs geldt, kan in therapie wel degelijk van levensbelang zijn.
Het is goed om die spanning te kennen, maar nog belangrijker is dit: trauma draait niet om de vraag of elk detail objectief te bewijzen valt, maar om de vraag hoe iemand weer kan léven na alles wat hij of zij heeft meegemaakt.
Reactie plaatsen
Reacties